Standaard Boekhandel gebruikt cookies en gelijkaardige technologieën om de website goed te laten werken en je een betere surfervaring te bezorgen.
Hieronder kan je kiezen welke cookies je wilt inschakelen:
Technische en functionele cookies
Deze cookies zijn essentieel om de website goed te laten functioneren, en laten je toe om bijvoorbeeld in te loggen. Je kan deze cookies niet uitschakelen.
Analytische cookies
Deze cookies verzamelen anonieme informatie over het gebruik van onze website. Op die manier kunnen we de website beter afstemmen op de behoeften van de gebruikers.
Marketingcookies
Deze cookies delen je gedrag op onze website met externe partijen, zodat je op externe platformen relevantere advertenties van Standaard Boekhandel te zien krijgt.
Je kan maximaal 250 producten tegelijk aan je winkelmandje toevoegen. Verwijdere enkele producten uit je winkelmandje, of splits je bestelling op in meerdere bestellingen.
1.1. HISTORICAL DEVELOPMENT OF THE OPHIOLITE CONCEPT. Ophiolite, Greek for 'the snake stone', appears to have received its first written definition by Brongniart (1813) as a serpentine matrix containing various minerals. Later in 1821 and 1827, Brongniart determined that volcanic and gabbroic rocks were also present, associated with cherts, and he ascribed an igneous origin to the ophiolite. Amstutz (1980) gives an excellent exegesis of these early contributions and traces the further use of the term and concept of ophiolite. This concept had been forged in the western Alps and Apennines where, thanks to talented Italian geologists, in particular A. Sismonda, B. Gastaldi, V. Novarese and S. Franchi, the study on metamorphic ophiolites (the 'pietre verdi') has rapidly progressed. At the tum of the century the association of radiolarite, diabase, gabbro (euphotide), and serpentinite-peridotite was clearly identified, even through their metamorphic transformations. In 1902, Franchi developed the hypothesis introduced earlier by Lotti (1886), of a submarine outflow to explain the 'pietre verdi' association, on the basis of the attribution of the variolites and metamorphic prasinites to an hypabyssal volcanism, also responsible for the formation of radiolarites. Thus, before the popular work of Steinmann in 1927, the various components constituting an ophiolite had been identified and its hypabyssal origin proposed. As recalled by Amstutz (1980), the so-called 'Steinmann trinity', which consists of the association of radiolarites, diabases and serpentinites, was more completely and better defined in these earlier works.